Mijn reis naar het verre westen van Amerika

XVII

Wij gaan nog eens naar de Missouri, die men vindt op de grens van mijn zoons landerijen. Daar heeft men nog beste landbouwgronden, die veel vrucht doen, behoudens een enkele maal als de rivier buiten hare oevers gaat; dan is alles verloren. Langs de rivier is het zeer bosachtig.

Het houtgewas groeit er weelderig, doch ik durfde er mij niet in te begeven, ook al dat er zich veel ongedierte ophoudt, naar mij gezegd is.

Ook in de kreken, dat zijn de laagten tusschen de bergachtige of bolronde landen, is het merkwaardig te zien, hoe weelderig het wild geboomte er opschiet. Het is daar een wildernis van verschillende vruchtbomen, die met elkander den strijd voeren om het bestaan en zich alle weten te handhaven. Men ziet daar vele frambozen, zwarte bessen en kruisbessen, kerseboomen en pruimeboomen en daar tusschen en overheen geslingerd de ranken van de druivenboom. Bij onze komst waren de druiven uitgebloeid en bij ons vertrek na tien weken al meerendeels in wording van rijpheid. De pruimen waren er sterk vertegenwoordigd en ‘t stond een ieder vrij van al deze vruchten, waaronder ook nog aardbeien, naar hartelust te plukken. Slechts enkele eigenaars weigeren den toegang tot hunne velden,

Lekker zijn die wilde vruchten niet, in den regelklein van stuk en zuur. Alleen de druiven, hoewel ook niet zoet, stonden nog al in aanzien. Door ze uit te persen, wist men daar een goeden drank van te bereiden en daarom werd er op deze vrucht nog wel een waakzaam oog gehouden. Bijna alle vruchten worden, dank zij goedkoope suiker, benut tot het maken van geleiën, die hier veel gebruikt worden

 

x  x

x

 

Ik zag hier vele kanariees, ook in ’t geboomte bij ’t huid van mijn zoon, en meer prachtige vogels, die ij niet bij name kan noemen, doch de vogelenzang viel mij tegen. In dat opzicht wint Friesland het ver met zijn vogelen in de bosschen, op de wateren en in de velden. Van de vele vogels die we in Friesland hebben, heb ik er geen andere gezien dan de zwarte roek, de musch en de zwaluw en geen enkele veld- of watervogel. nl. in ’t wild.

Wel komen hier wilde eendvogels in den trek, waarop jacht wordt gemaakt in den herfst en ziet men hier en daar tamme eenden. Bij een boer zag ik die in een grooten vijver — met een eilandje in ‘t midden waarop geboomte — zoodat de vogels aldaar een veilig ontwijk hadden.

In ‘t water, door buisen aangevoerd en dat naar wensch ververscht kon worden bevond zich ook veel visch, terwijl er een bootje lag om mee te spelevaren.

De kreeken waarvan ik sprak, leveren overigens een schilderachtig gezicht op en dat zich in deze sompige laagten veel slangen ophouden, laat zich haast wel begrijpen. Daaronder zijn veel ratelslangen, waarvoor men weinig vrees heeft, omdat ze voor de menschen wel willen wijken en niet aanvallen, als die hen met rust laten. Ook vindt men er nog wolven, die men zelf niet vreest, maar die voor de kippen groot gevaar opleveren. Er worden veel kippen gehouden en wanneer men die niet zorgvuldig opsluit des nachts, dan zijn er des anderen daags vrij zeker eenige verdwenen. Tijdens mijn verblijf werd er nog al eens een geroofd. ‘t Geweer staat dan ook steeds gereed en men gaat er geregeld mee het veld in. Bij’t hooger worden van de maisvelden kunnen de wolven gemakkelijker de hoeven naderen en zelfs bij dag kunnen ze zich daarin verschuilen. Er zijn meer dan eene soort. Slechts een enkele maal heb ik er een gezien.

Ze zijn wel zoo groot als onze groote karhonden, zwaar behaard en geel van kleur, doch niet zoo gemakkelijk meer onder schot te krijgen als vroeger. Door het gedurig schieten is de schrik er in gekomen.

Boosaardiger zijn de prairiewolf, haast een hond – de honden, die men ginds houdt, hebben vel van wolven – is de prairiekat. Dat binne fûleindige dieren en as die yn é benauwheit sitte, den is ’t erger as mei de mudden hjir, jimmefetsje my wol. Der waerd taer fan beard en sein,as men fan dy beasten i piek yn é klean krige,den koe men dy klean mar op it fjûr smite.

Het zijn kippendieven.

Er zijn meer van dat soort roofgedierte, kleiner van stuk, doch met de aanwasschende bevolking en de toenemende bebouwing der velden is het sterk verminderd en de tijd zal wel niet ver meer af zijn, dat ook de wolf en zijne roofgenooten het land moeten ruimen. Ze kunnen uitwijken naar de prairievelden.

Bij elke farm of boerderij vindt men een Nortonpomp of artesische wel, die in den regel overvloedig water kan leveren, terwijl sommigen zoo gelukkig zijn, dat ze van kleine rivierstroomen kunnen profiteren, hier Spring geheeten. Daaraan zal het stadje Springfield haar naam hebben te danken. Mijn zoon had ook zoo’n Spring in zijn land. Heel bij toeval werd die ontdekt. ‘t Was op een plek in’t land, die altijd vochtig en drassig bleef en toen hij er eens met de schup in den grond stak, kwam er een straal water uit, wat een buitenkansje blek te wezen.

Men vindt het beste land in den regel ook al dicht bij huis en ent als in Friesland en om dezelfde reden.

Hoe verder van huis, hoe meer moeite om er den mest te krijgen en maar zelden ziet men de verstgelegen landen even goed verzorgd als die naast de deur. Dit is al een vrij algemeen boerenzwak, zoowel ginds als hier.

H.L. Palsma
rustend landbouwer te Leeuwarden